woensdag 26 september 2007

1897

Sario, 21 Januari 1897.

Lieve Beste Moeder,

Toen ik U met de vorige mail schreef, had Lotje die geschiedenis aan haar hand, en kon zij U niet zelf schrij­ven. Die is nu gelukkig helemaal weer achter den rug, en kan zij haar hand weer even goed gebruiken al,s vroeger, hetgeen U ook blijken zal uit haar schrijven weder met deze mail. Wij hebben er anders heel wat angst en narigheid door uitgestaan. 't Begon den 14en December met een onnoozel gevoelig plekje aan haar rechterhand, binnenin tusschen den wijs- en middel­vinger, juist alsof haar een dorentje geprikt had. 't Werd echter al erger en erger, totdat ik den dokter verzocht eens te komen kijken. Deze legde een waterverband aan, en we moes­ten wachten totdat de zweer "rijp" was, om er een jaap in te geven. Zondagavond 20 December werd de pijn echter onduldbaar, alles klopte en hamerde en de arm zwol op. Ons menneke werd in zijn bedje gelegd, en sliep gelukkig zoet in. Daarop besloten wij maar zelf naar den dokter te gaan. De bendy werd ingespan­nen, en in een pikdonkeren avond bij een stroomenden regen reden wij over pasbegrinten hobbelingen weg naar Menado. Voor het eerst sinds een jaar, dat Lotje weer op Menado kwam, en dan om zulk een reden! Bij den dokter aan huis was visite, dus gingen we met hem naar den ziekenzaal in het fort, een akelig ongezellig lokaal, slechts spaarzaam verlicht door een petro­leumlampje. Hier vond de operatie plaats; het abces zat zeer diep en daardoor was het hoogst pijnlijk. Dat arme kind had wat uit te staan. Gelukkig gaf het wat soulaas, doch de dokter bleef de geheele week door elken dag komen om den wond te verbinden, telkens met sublimaat door te spuiten, en, schrikt U niet, tevens de wond uit te drukken en het gat open te houden. Tegen den tijd, dat hij komen moest, waren wij alle­twee miserable.
In het midden der week hadden wij nog een alteratie. Het scheen er niet goed mede te gaan, en de dokter wilde een tweede opening maken. Lotje had echter zulke helsche pijnen reeds uitgestaan, dat zij er niet de moed toe had, wanneer zij niet gechloroformiseerd werd. Dit mag echter alleen geschieden ,met toestemming niet alleen, maar zelfs speciaal verzoek van mij. Daar ik echter over het toedienen van chloro­form niet lichtvaardig denk, achtte ik mij niet verantwoord, daartoe te spoedig overtegaan, en verklaarde ik mijne toestem­ming alleen in de uiterste noodzakelijkheid te willen verleen­en. Gelukkig was dit echter niet noodig; er kwam een gunstige wending en de ééne opening bleek voldoende.
In deze lijdensweek vielen juist de Kerstdagen, waarvan wij ons zoveel hadden voorgesteld, daar wij 's morgens met ons menneke naar den Kerstboom bij Buddeberg hadden willen gaan. Gelukkig kwam Mevr. Koopmans bij ons logeeren; daardoor kreeg Lotje rust over de huishouding en kon zij stilletjes in bed blijven.
Ons ventje heeft zich in dien tijd allerliefst gehouden. Merkwaardig genoeg had Lotje niettegenstaande al haar pijn, overvloed van voedsel; dat was dus in orde, en verder was hij doddig. Geen huiltje werd den ganschen dag gehoord en 's nachts bleef hij tot 's morgens 6 uur doorsla­pen. Er kon nu natuurlijk niet zooveel notitie van hem genomen worden. Dan werd hij op slaaptijd eenvoudig in zijn ledikantje gelegd, en ziet! zonder verder protest sliep hij dan direct in. Wij behaalden zoodoende meteen een pedagogische overwin­ning, en weten, dat, als men dit maar doorzet, hij direkt uit zichzelf kan inslapen. Nu Lotje weder beter is en het 's avonds ons grootste genot is, om met dat vroolijke allerlief­ste kind te zitten spelen, is veel van die overwinning alweder verloren gegaan, en kunnen wij moeilijk van ons verkrijgen, om hem al zoo vroeg naar die donkere slaapkamer te verbannen. Dan valt het ook hem moeilijk te scheiden en dat geeft wel eens een huilpartijtje. Den nacht slaapt hij echter steeds door.
Het is blijkbaar een intelligent kind. Alles wat er overdag in en bij het huis gebeurt, moet hij nagaan, en zit dan met zijne helderblauwe groote verstandige oogen alles na te kijken.
In overeenstemming met het advies van den dokter brengen wij nog geen verandering in de voeding. Lotje heeft goddank nog voldoende, en al is het een heel ding zoo'n grooten jongen aan de borst te hebben, pakt het haar toch niet bizonder aan. 't Is zulk een genot te zien, hoe prachtig dit voedsel bij onzen lieveling gedijdt, en hoe goed dit op zijn humeur en zijn gemoed werkt. Huilen doet hij bijna niet, lachen des te meer ja soms hoort men hem juichen en kraaien van belang. Hij kan soms zoo echt stikken van het lachen.
Er beginnen nu verschijnselen van het tandjes krijgen te komen; hij is ca. 51/2 mnd oud. Als een jong hondje knabbelt hij op alles, wat hij krijgen kan, in zijn uitingen verwisselt hij de kleur des vaderlandsliefde wel eens met die der hope, en dan bijna den ganschen dag lurkt hij op zijn vingertjes. Dit nu vinden wij niets aardig, vooral omdat hij dan zoo absent is. Het arme kind heeft blijkbaar echter pijn in zijn mondje en daarom laten wij dit maar toe. Zijn haar begint ook te groeien, en het kindermeisje kent geen grooter genoegen dan hem een scheiding te maken. De kleur is nog onbestemd, doch wordt waarschijnlijk donkerblond of licht­bruin.
Den dag vóór Oudejaar had de dokter afscheid genomen, en daardoor volvoerde ik mijn plan, en ging op Oude­jaarsavond naar de kerk. Lotje was nog niet zoo ver, om mee te kunnen gaan. De tekst van de preek was "Heb rust, mijn ziel, want de Heer heeft aan U welgedaan." waarvan ik de toepasse­lijkheid met innige dankbaarheid erkende.
De volgende dagen waren alle gedenkdagen: 3 Januari ondertrouw, 6 Januari receptie, 9 Januari feestje bij U, 13 Januari in Bussum, 17 Januari....de dag der dagen. Deze laatste viel juist op een Zondag, en daarom inviteerden wij eenige goede kennissen om 's morgens bij ons in de tuin te komen ontbijten. Dit gebeurde ook heel gezellig, maar de dag zou niet eindigen zonder een grooten schrik, die gelukkig op niets uitdraaide
's Morgens voelde Lotje al spanning in de linkerborst. Ik zeide, laat menneke maar goed drinken dan wordt het wel beter. Dit was echter niet zoo, en het werd hoe langer hoe harder en pijnlijker. Dit kwam mij verdacht voor, en ik maar direct naar den dokter, die gelukkig dadelijk medeging. Deze trok een bedenkelijk gezicht, het kon een abces worden, maar misschien kon het nog aftrekken, rust houden, kompressen van ijswater, lavement zetten, en de zogpomp aan­leggen. Zoo ging onze Zondagmiddag voorbij; in eens van de pret in de narig­heid, die zich bij mij natuurlijk direct openbaarde in het U bekende hikken.
Maar wat gebeurde er 's avonds? Onze menneke had aan die ééne borst niet genoeg. Hij had echter reeds tevoren aan den geïnfecteerden kant absoluut niet willen drinken. Nu moest het echter wel, anders kreeg hij niets, en ziet! hij begint te drinken; er komt ontspanning, en langza­merhand verdwijnt de heele zwelling. Merkwaardig! de moeder gered door den zoon. Den volgenden dag was alles weer normaal en de geheele ge­schiedenis weer in orde.
Maar wat wij doorgestaan hebben, kort na die geschiedenis met de hand weder het vooruitzicht op een nog pijnlijker operatie te hebben, kan ik U niet zeggen. Nu zingt Lotje echter weer het hoogste lied, ons ventje kraait als toejui­ching en papa fluit er een deuntje bij.
-----

Deze en de vorige boot bracht ons slechts Uwe briefkaarten; wij hopen nu op die over 14 dagen. Toen ik den mailtrommel openmaakte, en daarin de twee rouwcouverten met Gerard's hand ontdekte, heb ik een héél leelijken schrik gehad. Wij hopen nu spoedig de bizonderheden te hooren; aan Oom Eef heb ik met deze boot geschreven. (N.B. Mocht er voor de petekinderen soms een legaatje losgekomen zijn, dan wilt U wel zorgen, dat daarvoor voorlopig geene andere belegging genomen wordt dan NedWerkschuld, tenzij Oom Eef het blijft administreeren).De boot bracht goede tijdingen; het verlof van Koopmans is toege­staan, en in Juli/Aug. kunt U door Mevr. K. alle bizonderheden over ons hooren. Het mooiste is, dat ik vanaf 1 Januari eene toelage krijg van Fl. 100.- in de maand; doch ik kan dat best gebruiken vooral als er indische doktersrekeningen te betalen zijn. Hierbij Uw wisseltje van Fl. 150.- (Oct/Dec). Jettie's boekje met belangstelling ontvangen; zoodra ik tijd heb, zet ik mij tot een kritiekje.
Van Hanna een brief uit Aix ontvangen.
Met een hartelijke zoen Uw
Dirk.

Ook heb ik aan Oom Hein geschreven, met het verzoek om een karakterschets van Grootvader Roodhuyzen voor zijn achter­kleinzoon en naamgenoot.
***************

Menado 14 Februari 1897.

Lieve beste Moeder,

Met grooten vreugde ontvingen wij Uwe uitvoeri­gen brief van den 10en December jl., die ons des te meer welkom was, omdat wij ons twee keer achter elkaar met een briefkaart van U moesten troosten, en juist met diezelfde mails geen der andere familieleden zich geroepen achtte, ons een lettertje te zenden. Wij leven hier van de eene boot op de andere -ca. 1 maand- en zijn dan erg blij, wanneer wij van voldoende provi­and voorzien zijn.
Uwe bizonderheden over het sterfgeval van de beide tantes -Oom Eef heb ik met de vorige boot reeds gecondo­leerd- hebben wij met de grootste belangstelling gelezen, zóó zelfs, dat wij nog niet geheel bevredigd zijn en gaarne zouden weten: Wat deed U, toen Oom Eef 's avonds om 12/2 9 bij U kwam aanzet­ten, toen alles thuis was? Is U toen medegegaan? Is Oom Eef nog in de rouw gegaan?
Met een zeer verklaarbare nieuwsgierigheid las ik, wat U over het testament schreef, doch aangezien de brief van Gerard, waarnaar U verwijst, is uitgebleven, is die nieuw­sgie­righeid in plaats van bevredigd, nog meer geprikkeld geworden. Erg hoop ik de bizonderheden van het testament alsnog te vernemen, s.v.p. met details over de plechtigheid van de opening. (U hebt ons een zeer aanlokkelijk verschiet geopend door de beloofde beschrijving van Jettie; dat plotse­ling weeskind-worden van Eef is inderdaad eenigszins tragisch komisch. Als zij in dezen onze nieuwsgierigheid weer te bevre­digen, zullen wij haar een flinke bestelling doen.-)Zooveel heb ik echter wel begrepen, dat ook wij een legaatje van Fl. 1000.- krijgen. Dat valt ons bizonder mede en komt ons goed te pas; daarop hadden wij geheel niet gerekend. Het meeste ver­heugen wij ons voor de vier zusters, die het allen zoo best gebruiken kunnen. Als ik 't goed begrijp, krijgen wij ieder 1/8 in de 1/2 en de kinderen van oom Hein ieder de 1/2 in de 1/2?
Nu onze familie zulke allures begint te krijgen van kapitalisten zal het mij wel vergund zijn, mij als finan­ciële specialiteit op te werpen en mij aan te bieden als raadsman mijner ongetrouwde zusters. Waren wij reeds in Am­sterdam terug, dan zou ik offreeren, geheel de administratie voor haar te voeren. Nu dit niet het geval is, moeten wij het maar op papier doen; later blijf ik steeds gaarne bereid. Maar ter zake!
Voor het bewaren van de geldswaardige papieren, waarin de legaten aan Gerarda, Lida, Hanna & Jettie belegd zullen worden (waarover hieronder meer) zou ik adviseeren, dat door U een klein solide brandkastje werd aangeschaft; dat de papieren daarin door U gezamenlijk bewaard worden en dat t.z.t. de coupons door U geknipt en met de betrokkenen verre­kend worden.
Wat het beleggen betreft, misschien worden de legaten wel uitgekeerd in Effecten, en dan zou ik, -na Oom Eef geraad­pleegd te hebben- die stilletjes maar zoo laten. Gebeurt de uitkeering in contanten, dan zou ik ook Oom Eef verzoeken, die in solide vaste rentegevende Obligaties van Staat, Gemeen­te of Spoorwegmaatschappijen etc. (Geen aandeelen in commerci­ëele of industriëele ondernemingen) te beleggen, evenzoo als hij dat voor de Tantes altijd gedaan heeft.
Misschien wordt erover gedacht, om voor Gerarda een lijfrente te koopen. Hiertoe zou ik niet al te spoedig over­gaan; als mij de nadere bizonderheden van een & ander bekend zijn, zal ik hierover gaarne mijn advies geven.
Aan Lida zou ik raden haar legaat zelf te administree­ren. Niet, omdat het bij Gerard niet in goede handen zou zijn, maar omdat men bij beleggingen nooit alles aan één spijker mag hangen, en omdat het wenschelijk is, wanneer een gedeelte van haar kapitaaltje steeds in disponibi­liteit blijft.
Bij deze gelegenheid rijst bij mij de vraag, of de rente van Hanna & Jettie nu geregeld elk half jaar wordt uitgekeerd en of Gerarda en Lida elk jaar een rekening courant en rente-afrekening krijgen? Licht U mij hierover eens in.
Ook zoude ik gaarne weten of het legaat van Sophie aan haar uitgekeerd wordt, of dat dit in mindering zal komen van haar schuld aan Gerard?
Dat Merzig niets krijgt is wel hard voor hen, doch is een uitvloeisel van de grote liefde voor orde en regelmaat van de overledenen. Streng is het, maar rechtvaar­dig, en hebben zij blijkbaar geen enkele willen bevoordeelen ten koste van de anderen. Dat Ernst kwitantie voor de rest heeft moeten geven, is ook een bewijs hoe ordelievend zij op alles waren.
Ik kan mij best begrijpen dat bij dit heengaan velerlei overdenkingen bij U opkwamen. Ook ik moet zeggen wat hebben die menschen nu eigenlijk aan hun geld gehad? Maar deze les is er m.i. uit te putten, dat alleen groote orde in geld­zaken, en een zuivere financiële verhouding, vooral tusschen familie­leden de ware rust des gemoeds geeft. Die laatste uitdrukking is ongelukkig gekozen: Daardoor alleen krijgt men de ware gemoedsrust niet. Ik bedoel veel meer, dat rust en vrede blijven bestaan, wanneer men buiten financieel verwikke­lin­gen tusschen familieleden blijft, en dat groote emoties en onaangenaamheden daardoor worden voorkomen. Onwillekeurig denkt men natuurlijk aan het groote onderscheid tusschen de nalatenschappen der Tantes R. en dV. Doch dat is zeker; de tantes dV hebben weinig sporen achtergelaten in het leven; hare plaatsen zullen niet lang gemist worden, doch niemand is er, die zich door haar verongelijkt kan achten.
't Is een geluk dat zij zoo vasthoudend aan haar geld waren. Wel zijn gelukkig de kinderen van Pa te trotsch geweest -altijd behalve de uitheemsche- om iets te vragen, doch het bewustzijn, dat er toch niets gegeven werd, is misschien onwillekeurig een prikkel te meer geweest tot zelfstandig­heid- Hadden de twee broers van Tante Sophie R. niet altijd kunnen rekenen op de goedgeefschheid (en misschien valsche schaamte?) van hunne oudste zuster, dan hadden zij wel beter op eigen beenen leren staan. Maar het werd hun te gemak­kelijk gemaakt; die beurs werd te gauw ontsloten, en noch de geef­ster, noch de ontvangers hebben er eenig pleizier van gehad. Hetzelfde van gerard. Al die sommen, door hem aan familieleden besteed, hebben slechts gestrekt tot verwijde­ring, en zijn en worden een bron van onaangenaamheden.

-----
A propos, van Merzig heb ik op mijn verzoek, direct eene door Ernst en Chr. geteekende kwitantie van de door mij gefour­neerde 3000 Mark bekomen, zonder eenige moeite. Ik vind, dat deze bij mijne papieren hoort.
U zult wel zeggen, dat ik mooi philosopheeren heb, omdat ik het voorrecht heb, in benijdenswaardige financi­ële omstan­digheden te verkeeren, en wij, dankzij twee levens­verzekeringen en hetgeen wij samen bezitten geene ongerustheid voor de toekomst behoeven te hebben. Doch heusch waar, laat ieders financies afgescheiden blijven, en ieder zijn eigen potje bewaren, dan komen er nooit standjes, of hoeft men nooit wat op te kroppen.
En hiermede is dit financiële praatje afgeloop­en!
-----

Gelukkig dat Gerarda niet bij Oom Eef is geko­men; dat was een onzinnig idee. Is nicht vOlst een van die roodharige meisjes met roode handen, die wel in dien sigaren­winkel op het Damrak logeerden? Dat is geen kwade keus, en nu kan eef nog eens aan het pretmaken gaan.
Dat Gerarda bij u in huis komt, en dat Johanna in de financiële regeling daarvan voorziet, vind ik een uit­stekend zaak. Dit heeft geheel onze sympathie, en hopen wij zeer, dat deze regeling op den duur aller tevredenheid blijven wegdragen. Hiervan heeft Johanna alle eer. Ons aller doel toch is, Uwe oude (!) dag zoo rustig en comfortabel mogelijk te doen zijn. Het idee, dat U soms 's avonds alleen zit, zelf moet opendoen of brieven naar de bus moet brengen (Ik zou er bij kunnen voegen, of op een blauw trapje klimt) is voor ons op zulk een afstand verre van aangenaam. Voor Gerarda moet het toch pret­tig zijn, een thuis en een bestemming te hebben. Laat zij nu met Gerard precies het haar toekomende vaststellen, en dan elk halfjaar haar rente incasseeren.
Jettie's prentenboek hebben wij met veel plei­zier gele­zen, en verlangen wij erg naar den tijd, dat onze Didi er al wat aan zal hebben. Ik hoop, haar naderhand nog hierover te schrijven (als criticus!!!). Maar dat riepen wij wel uit. Waarom heeft Jettie er niet zelf de versjes bij gemaakt? Zij kan het toch zeker aardiger en beter dan Mej. Snellen! en volgend keer het zelf gedaan hoor Jettie! En dan geen flauwe versjes maar een sprookje of vertelseltje in den geest van de beide stukjes voor ons bij Moeder en te Bussum opgevoerd. Werk dat thema eens om; maak b.v. van de ontmoeting op Sario een aardig geïllustreerd poesen-hondenverhaal, of van de kabou­tertjes en Windevlug een kinderlijk romantisch tafe­reel, en je zult groot succes hebben. Ze zal het misschien niet erg aardig gezegd vinden, maar hare litterarische talen­ten hebben mij haast nog meer gepakt dan haar andere begaafd­heden. Die zijn ook makkelijker te vatten.
Dank voor al Uwe bizonderheden over Eduard etc. Nog een vraag: wat voor indruk maakt hij nu als man? Dien van een gentleman? Hoe vindt U hem ontwikkeld van jongen tot man?
Zoo langzamerhand heb ik al heel wat volge­schreven, en daarom laat ik maar aan Lotje over, U te schrij­ven over onze lieveling en schat. (Het connossement over het kistje is ontvangen en zal de jurk er nu wel spoedig zijn). Er kan niet genoeg goeds en moois van Uw kleinzoon gezegd worden. Lichamelijk ontwikkelt hij zich kostelijk. Gelukkig blijft zijne levensbron rijkelijk vloeien, dus denken wij nog niet aan surrogaten en houden wij ons alleen bij moeder's heerlij­ke eigen voeding. Wij gaan natuurlijk steeds met den dokter te rade, doch het schijnt Lotje geen kwaad te doen. Wij hebben een kostelijk begin van de maand gehad. Alle ongemakken waren over, en toen ging Lotje met onzen zoon 's morgens met mij mede naar Menado, om contra-visite te maken bij de dames. U begrijpt welk een glorie voor mij, om na zulk een langen tijd, mijn vrouw en kind weder eens op Menado te kunnen vertoonen, en daarmede eens echt te geuren. Dat was wel het prettigste van d zaak. Ons kereltje vond het rijden in de bendy heerlijk, en zat zoo vroolijk en pedant rond te kijken, totdat hij pardoes in slaap viel. Lang duurde dit echter niet, want toen kreeg Lotje een puist aan haar oog, en toen die over was, aan het andere. Nu regent het weder elken dag verbazend en kan zij den kebon niet uit. Maar over eenigen tijd, gaan wij weer aan het geuren!!!
Hij heeft bepaald een aangenaam temperament en een goed humeur. Maar een willetje schijnt er wel te zijn. Geen wonder, want èn vader èn moeder zijn beiden geene willoo­ze schepselen. Dat zal me nog spektakels geven! Als hij nu maar hetzelfde liefderijke gemoed van zijne moeder heeft, komt dit alles terecht.
Ik weet niet, of ik het U al geschreven heb, maar vanaf zijne geboorte een dagboek aangehouden, en het merkwaardigste aangetekend. Het is mijne bedoeling U daarvan een afschrift aan te bieden, maar ik ben er nog niet toegeko­men het over te schrijven. U kunt er echter op rekenen!
Ingesloten nog een wisseltje o-p de Twentsche Bank groot Fl. 150.- 1e kwart.'97.
Verder zal Lotje U nog wel wat te vertellen hebben. Met een hartelijken zoen en vele groeten aan de huis­genooten
Uw liefh. zoon
Dirk.
Didi wordt juist naar bed gebracht en geeft Grootmoeder een lekker nachtzoentje.
*************************************************************



Menado, 20 Maart 1897

Lieve beste Moeder,

Wat zegt U nu wel van ons kereltje? Is het geen schat? In werkelijkheid is hij nog veel mooier. Jammer, dat de andere opnamen niet gelukt zijn. In zijn jurkje ziet hij er ook zoo snoezig uit.
Met groote ingenomenheid begroet ik U als aandeelhoudster der M.H.V. Ik waardeer in deze zaak even hoog het initiatief van Gerard en het goede hart dat hem deze gedachte ingaf, als de wijze, waarop dit idee is uitgevoerd. Beide vind ik een kostelijk denkbeeld. Ik hoop nog menigmaal in staat te zijn U een dividend te doen uit te betalen, en later persoonlijk dit te doen; zooals de zaken nu zijn, kunt U vrij gerust hierop zijn, en de toekomst met vertrouwen tege­moet gaan.
Wel ontveins ik mij niet, dat mijne verantwoor­delijk van grooteren aard is geworden, nu mijne geheele fami­lie bij de zaak geïnteresseerd is, maar aan den anderen kant zal de satisfactie voor mij des te grooter zijn, wanneer bij den mooi jaar de geheele familie daarbij profiteert. Ja, het schijnt zelfs, of het toetreden van de naaste familie als aandeelhou­ders der M.H.V. een gunstigen invloed op de zaken heeft!
Nogmaals herhaal ik, dat ik niet weet wat meer te appre­cieeren: het idee van het cadeau of de wijze van uitvoering. Beide is even fijn bedacht en gevoeld.
De verder correspondentie moet ik voor heden aan Lotje overlaten wegens overgroote drukte.
Met een hartelijke zoen en de groeten aan allen

uw liefh. zoon
Dirk
*************************************

Menado, 12 April 1897.

Lieve beste Moeder,

Het spijt mij erg dat er voor U dezen keer geen lange brief op kan overschieten, maar mijn vrije tijd vóór de mail heb ik gebruikt voor een stevigen langen brief aan Sop­hie, en ik weet, dat U dien haar van harte zoudt gunnen! Wat jammer, dat die Minnie geen jongen is; ik zou hier mettertijd degelij­ke jongens zoo goed kunnen gebruiken.
Sophie schrijft, dat ze geen mail-editie van het Nieuws meer krijgt, maar die van het "Vaderland", ik geloof dat die van het Nieuws opgedoekt is. Ik heb Sophie laten kiezen, of ze soms wat anders wil hebben: mail-editie Rotterdammer, dage­lijkse editie Nieuws, of wat ook en haar verzocht, dit U te berichten. Wilt U dit s.v.p. overeenkomstig haar wensch in orde maken.
Met de vorige mail hebben wij door Rogge aan de kinderen van gerard ieder Fl. 230.- in hun spaarpot laten geven, "voor hun eerste tand" daar Didi ze toen ook van ons in zijn spaar­pot kreeg. Aanleiding hiervan was, dat ik nog altijd met gerard goed te maken heb dat geld dat hij "onder nadere goed­keuring" naar Merzig gezonden had voor mijne rekening, doch wat ik niet goedgekeurd heb. Ik wil hierin niet van mijn principe afgaan, doch aan den anderen kant hem ook niet voor dat bedrag allen op laten komen. Ik hoop, dat het zoo goed is, en dat hij begrepen heeft, wat er mede bedoeld wordt.
O, Moeder, U moest eens zien, wat een schat Uw kleinkind is. Dag aan dag zien wij vooruitgang. Ik weet, waarvoor ik meer dankbaar moet zijn. Zijn uiterst sterke en gezonde constitutie, spieren als staal en vleesch zoo stevig, of zijn lief, vroolijk humeur. Voor iedereen heeft hij altijd een lachje klaar (de liefste natuurlijk voor maatje en Papa) en nooit is hij ontevreden. Alleen verbaas ik mij, dat ik zoo'n wild kind heb; hoe wilder hoe liever. Soms kan hij zoo innig stikken van het lachen, om een grapje, dat het als muziek in de ooren klinkt.
Waar de jongen het eten laat begrijp ik niet, temeer daar hij hetgeen moederlief zelf hem voorzet nog altijd het liefste heeft, en volstrekt niet minder gebruikt. A pro­pos. dat boekje van U, Monsieur, Madame et Bébé hebben wij niet gevonden. Waar is dat gebleven?
Met een hartelijke zoen Uwe liefh. zoon
Dirk.
***************

Menado 143 Mei 1897

Lieve beste Moeder,

Dit is de eerste keer dat wij U met z'n drietjes komen geluk­wenschen. Welk een wereld van aandoeningen wekt dit op, alleen die uitdrukking met z'n drieën! Vroeger alleen; toen samen met mijn lieve vrouw, en nu komt ook onze schat, ons alles, U een lief zoentje brengen. Want ja, moederlief, sinds een paar dagen hebben wij weer wat nieuws opgemerkt; wanneer wij zeg­gen:"Didi, zoen!" buigt hij het lieve kopje naar ons toe, en drukt zijn mondje tegen ons aan. Wij hebben gezorgd, dat hij er bij is, en bieden U hierbij zijn portretje aan. Reeds tallooze malen is hij gephotographeerd, door een ama­teur, door een Chinees-photograaf, maar bijna alles is mis­lukt. Dit is de beste die er nog gemaakt is. Wij hadden nog een groep van ons drieën laten maken,m maar helaas ook daarvan is niets terecht­gekomen. Als hier een echte photograaf was, zouden wij hem zeker dikwijls laten komen.
Als verjaarscadeau weten wij niets beters te bedenken, dan u hierbij een afschrift te zenden van het "dagboek van dirk hendrik de vries junior". Vanaf zijne ge­boorte heb ik dit geregeld aangehouden, en houd dit nog steeds bij; lotje en ik vonden het eigenaardig en erg prettig, als U van dien gedenkwaardigen 8en Augustus af aldoor met ons kunt medeleven, en daarom heb ik er mij toegezet, het voor U over te schrij­ven. Veel is er natuurlijk nog bovendien, dat ik niet heb vermeld, en dat toch voor ons zoo interessant is, maar dan zou men den geheelen dag wel kunnen blijven schrijven. Ons leven is tegenwoordig zoo innig rijk, er gaat tegenwoordig geen dag voorbij of wij merken zoo veel op en doorleven zoo vele heerlijke gewaarwordingen, dat wij met dankbaarheid mogen uitroepen "het leven is waard geleefd te worden."
Hierbij zenden wij tevens een money-cadeautje, en hopen wij, dat U dit niet alleen voor nuttige doeleinden, maar ook speciaal voor U persoonlijk pleizier zult aanwenden.
Als aandeelhoudster van de M.H.V. heb ik U reeds met ingenomenheid begroet. Het lijkt werkelijk wel, alsof U ons geluk hebt aangebracht, of liever, dit is bepaald het geval, want wij zijn nu midden in den oogst op Bojong, en deze blijkt veel groter te zijn, dan wij eerst verwachten. De stoutste verwachtingen worden nog overtroffen en dit jaar wordt nog veel mooier dan wij eerst dachten. Eerst later komt dit na­tuurlijk aan de aandeelhouders ten goede; doch bewaart U Uw stuk maar zuinig, daarmede krijgt U nog eens een buiten­kansje.
Koopmans en zijn vrouw vertrekken met deze boot, na van de zijde van het publiek vele bewijzen van sympa­thie te hebben ondervonden. Zij zullen U spoedig komen opzoe­ken, om U alles in kleuren en geuren van Uw kleinzoon te vertellen. Ik hoop erg, dat U hun en attentie bewijst, of een aardigheidje, of iets en dat U in Koopmans ziet niet alleen mijn vriend, doch mijn trouwen medewerker en steun, die hier 8 1/2 jaar mij onafgebroken ter zijde heeft gestaan, met mij vele stormen en wederwaardigheden heeft doorgemaakt, en op wien ik onder alle omstandigheden vast en zeker heb kunnen rekenen en op heb kunnen vertrouwen. Wij vullen elkander op een gelukkige manier aan, en doet het mij enorm veel pleizier, dat hij onder zulke bizonder gunstige omstandigheden zijne verschijning in Holland maakt.
Nu, lieve Moeder, viert U deze dag maar prettig en vroolijk en krijgt U een stevigen zoen van Uw liefh. zoon
Dirk
************************

Menado, 7 Juni 1897.

Lieve beste Moeder,

U kunt U niet voorstellen, hoe druk ik het heb, nu Koop­mans weg is en Pirsch nog niet in functie is. Daarom kan van brievenschrijven helaas niets komen.
Ook Lotje kan niet tot schrijven komen, daar de kinder­meid verlof heeft en de huisjongen weg is, en zij den ganschen dag de handen vol heeft met den dikken Dick. Dit jonge mensch doet voortdurend ontdekkingsreizen. Gisteren was hij zoek; groote schrik! werd gevonden in het buffet op den ondersten plank, vriendelijk lachende.
De verjaarsbrieven voor Lotje kwamen mooi op tijd; den 5en zoodat U allen gisteren op hare verjaring (den 6en en niet den 8en) present waart. Helaas kon ik niet thuis­blijven. Juist op het aardige moment, dat Didi met een bou­quetje kwam aanwaggelen, floot de boot binnengekomen, en was ik voor den heelen dag ingespannen. Maar 's avonds hebben wij U allen herdacht.
Wij kregen heerlijke brieven van U, Jettie en Lida; allen worden bij gelegenheid eens bedacht.
Nu zult U wel spoedig Koopmans bij U krijgen, en alles van ons kunnen hooren.
Onze zoon doet ons nog dagelijks verbaasd staan, telkens op nieuw, door zijn krachttoeren. Liefst met zijn linkerhand, kan hij, als een wilde Indiaan, een poffertjespan boven zijn hoofd zwaaien. Ontelbare malen stoot hij zijn hoofd, doch geeft nooit een kok. Er zijn thans drie boventandjes en twee beneden door. Eten doet hij flink, doch op moeders borreltje is hij nog steeds het meest gesteld; dit is nu echter haast uit.
Ik zou een flinke som aan de armen geven, als ik van­avond met ons drietjes eens op Bussum kon komen uitbla­zen.
Nu, lieve Moeder, hartelijke groeten aan allen, een volgend keer van ons beiden meer
Uw Zoon
Dirk.
************************

Menado, 9 Juli 1897

Lieve Moeder,

Geen adem voor geld! en moederlief moet eronder lijden. Ik geloof, dat Lotje zich erg uitgesloofd heeft, en U krijgt toch liever brieven van haar (tenminste ik vind hare brieven gezellig, hoewel het niet dikwijls voorkomt). Wij hebben een kouden neus gehaald te Tondano met ons drietjes; lekker! Triomfen behaald met ons kereltje, die voortdurend aangehaald werd, en als een pausje zich liet gelden. Door het spelen met andere kinderen is zijne ontwikkeling bepaald vooruitgegaan, hij is al zoo menschelijk! en zoo lief en verstandig! Wat een vriendelijk kindje! hoorden we telkens. Mevrouw Die en Die is Jaloersch op Uw kind, hoorde Lotje telkens. Het is een schat.

Dag Moeder, later meer!
Uw liefh.
Dirk;.
************************************


Menado 30 Juli 1897


(gekrabbeld)

Lieve Omoe

Wel bedankt voor al het moois, ook dankt Didi...

(verder handschrift D.H. de Vries)
Mamaatje wou Didi een briefje laten schrijven, maar Didi wou het potlood niet voor schrijven gebruiken, maar er allerlei kunsten mee uitvoeren. Daardoor is er niets meer van terecht­gekomen.
Papa heeft ook geen tijd tot schrijven maar Maatje heeft zoolang en zooveel zitten schrijven, dat alles doorgetranspi­reerd was, en zij zich moest verschoonen.
Papa zit ook te transpireeren op kantoor, door de warmte en groote drukte.
Daarom Soedah voor vandaag!
Uw liefh. zoon
Dirk.

Nieuwste uitroep van D.H. de Vr. jr.
eerst mama, papa en dan:
"Bokkem, Bokkem"
_________________

Verschil van benaming:
De intreden van een rijwiel in de familie de Vries te Bussum werd ons als volgt bericht:
Jettie.................fiets
Gerarda................bicycle
Lida..................vélo.
!!!!!!!


Dirk.
*********************


Menado 2 September 1897.

Lieve Moeder,

U kunt in deze dagen geen lange brieven van mij verwachten; vele drukte en gesukkel met personeel. Daarentegen goddank groote voorspoed bij ons huiselijk geluk, door de heerlijke ontwikkeling van ons kind, en groote tevredenheid over den gang van zaken, gepaard met goede gezondheid. Daar mag wel wat herrie en omhaal tegenover staan. Heerlijk is het, dat kerel­tje te zien, hoe hij begint te loopen. Elke dag brengt nieuw genot.
Hierbij een wisseltje ad Fl. 150.- (over ju­li/Sept.) op de Twentsche Bank, benevens een photo, opgenomen door Dr. Janse van Bojong, waarop Uw zoon met Buys en Pirsch staan.
Vele hartelijke groeten aan allen Uw liefh.
Dirk.
*************

Menado 27 Sept. 1897

Lieve beste Moeder,

Ik hoop, dat Lotje mij bij U geëxcuseerd heeft, want ik word thans zoo door de zaak in beslag genomen, dat U er telkens bij inschiet.
Toch nog eene bemerking: mijn koopmanshart wordt telkens gewond bij het ontvangen Uwer brieven doordat U wel de ont­vangst onzer brieven confirmeert, maar nooit een datum ver­meldt.\
Wij ondervinden veel geluk op Sario; het is voor ons een schoone tijd. Schaduwen zijn: de afstand van zoo velen, die ons lief zijn, en dan het totale stilzwijgen van Cato en Herman; in een half jaar hebben wij nooit meer iets van hem gehoord, en dit beangstigd ons zoo. Ik merk zoo dik­wijls aan Lotje hoezeer dit haar drukt; ik zou haar op de handen willen dragen en haar dit leed zoo gaarne willen ver­zachten. Maar ik zelf weet niets en hoor niets. Daarbij komt bij mij nog de vrees dat wij met hem opeens voor een financi­ele cata­strophe komen te staan. Toe, trekt U zich de zaak eens aan en bespreek den toestand eens met Rogge (die ook nooit schrijft).
Ons kind is een engel! U moest zijn zilveren lach eens hooren. Als ik hem op mijn knie neem, en een nonsens spelletje doe, dan schatert hij het uit, en kan dan op de deVriesenma­nier zoo stikken van den lach, dat de tranen hem over de wangen loopen. Tegenwoordig zit hij bij het ontbijt in zijn stoeltje aan tafel. Als ik dan zeg: Didi, rikketikke takke takke, dan kijkt hij slim uit zijn oogjes, probeert het na te zeggen, en stikt dan van het lachen. Het is vervelend om dan weg te moeten. In deze drukke dagen ben ik meestal alleen thuis als hij slaapt!
\ Nu. lieve Moeder, later meer. Een hartelijken zoen van Uw zoon
Dirk I.
*********************************


Sario 24 October 1897.

Lieve beste Moeder,

Op dezen rustigen Zondagavond wil ik trachten eens een langeren brief aan U te schrijven, dan ik door de drukte van de laatste maanden wel, zeer tot mijn spijt, kon doen. Ik zeg er echter bij "trachten" want als ik 's avonds om deze tijd thuis ben, beschouwt onze zoon, als kleine alleen­heerscher, dit als zijn domein, en ben ik lang niet zeker of ik wel door hem met rust gelaten word. Luister ik niet naar zijn "papa, papa", dan begint hij te vleien, en klinkt het Paa-tje" "papa-tji, papa-ken; U begrijpt, dat hij direct zijn doel bereikt, als hij dat innig lieve stemmetje laat hooren.
't Spreekt vanzelf dat in onze brieven van weinig anders sprake zal zijn, dan van ons engelen-kind. Want dat vervult ons hart en hoofd van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en elke dag die God ons geeft, brengt ons nieuw genot door de heerlijke gestadige ontwikkeling, die wij bij ons kind mogen gadeslaan. 't Is niet uit vadertrots, maar zonder overdrijving durf ik gerust te zeggen, dat ons kind boven duizenden door het Opperwezen bevoorrecht is. Niet alleen zijn schoon en krachtig uiterlijk, zijn heerlijk li­chaampje, dat bij alles getuigt van kracht en gezondheid; zijn door en door gezond gestel , o.a. hieruit blijkende, dat hij geheel niet kleinzee­rig is; hij kan zich stooten, vallen, flink bezeeren, zonder een kik te geven, en dagen gaan voor­bij, dat wij hem niet hooren huilen. Dit maakt het ook voor ons zoo heerlijk gemakkelijk, om zijne lichamelijke opvoeding geheel haren eisch te geven, en behoeven wij volstrekt niet overdreven angstig of bovenmatig voorzichtig te zijn. 't Is een flinke sterke jongen, en zoo wordt hij ook opgevoed, en geen verwend poppetje.
Maar niet alleen dat wij zoo dankbaar mogen zijn voor dien kostbaren schat, een heerlijke gezondheid, wij verheugen ons ook zoo in zijn meer en meer ontluikend ver­stand. Zonder pedanterie mogen wij gerust zeggen, dat het een bizonder intelligent kind is. Hij verstaat al zóó veel van wat wij zeggen, en O, wonderen der schepping, hij onthoudt al zooveel van wat hij hoort.
onder het schrijven hiervan hadden wij daarvan een frappant staaltje, dat aardig toeval, juist u betreft. Zooals u weet hangT Uwe beeltenis, de ets van Jettie, in onze achtergalerij, wat U kunt zien op de destijds gezonden photo. Lotje heeft Didi dikwijls op haren arm dat beeld gewezen, en geprobeerd hem te laten nazeggen: Opoe, Opoe. Dit was echter nog nooit gelukt, doch zijn kleine hersentjes hadden het wel degelijk opgenomen. Wat gebeurt daareven? Ik zit te schrijven in de achtergalerij aan de tafel; Didi komt telkens naast mij staan en roept: Papa, papa, trekt mij aan mijn kabaai, en probeert op allerlei manieren mijn attentie te trekken. Lotje zegt:"Di­di, Papa schrijft aan Opoe". En opeens roept hij "Opoe, Opoe", strekt zijn armpjes naar Uw beeld uit, loopt op een drafje naar de plaats waar het hangt, en roept opnieuw herhaaldelijk "Opoe! Opoe!. Het was bepaald een aandoenlijk tafereeltje. Zoo ziet men hoe vroeg kinderen al iets in zich opnemen. Op het moment zelf niet, het moet eerste door hen verwerkt worden, en dan merkt men opeens, dat het volkomen begrepen is.
Zooëven namen wij opnieuw de proef. Wij zeggen: Didi, waar is Opoe? en direct klinkt het met zijn lieve helde­re stemmetje :"Opoe, Opoe!" en wijst hij naar Uwe beeld.....
Ik ben bag te zeer de loftrompet van ons kind te steken, maar hij heeft ook zijn innige goed hart en lief humeur. Tegen iedereen is hij vriendelijk, nooit eenkennig of onaardig; heeft hij een beschuitje of zoo in de hand, dan laat hij uit zichzelf al een ieder meeproeven, mededeelzaam is hij ook.
Zonder overdrijving kan gezegd worden, dat alle kenteeke­nen er zijn, dat in ons kind vereenigd zijn: een krachtig lichaam, een flink verstand en een lief gemoed. 't Is een zware verantwoordelijkheid, die dit den ouders oplegt, om zoo'n kostbaar godsgeschenk naar menschen vermoogen te ontwik­kelen en op te voeden. Maar heerlijker taak kan er wel niet bestaan, en Lotje en ik zijn dankbaar voor elken dag, dien wij beleven; wij beseffen de ernst van onze taak, en erkennen met innige dankbaarheid hoe ontzettend rijk ons leven daardoor is.
Van den winter wordt te Amsterdam misschien te Rotter­dam een Deensch schip verwacht, de "nanna", waarmede Lotje allerlei aardigheidjes heeft medegegeven. Dien kapitein moest U eens te spreken zien te krijgen; hij heft een heelen Zondag­ochtend bij ons doorgebracht, en was van ons menneke niet af te slaan. 't Is een zeer eenvoudig man, die weinig zegt, maar daarom maakt het juist impressie. Den eersten keer, dat hij ons kereltje zeg, was in de toko. Lotje kwam mij 's middags halen met Dideman, en toen zij beiden het kantoor binnenkwamen, keek de zeebonk menneke lang aan, en zei niets dan: "Dat is de Vader, ja, dat is de vader!": 't Is dus geen mopje, dat hij zoo op mij lijkt. Kunt U uit de portretjes, die U nu krijgt, dit ook opmaken, vooral toen ik zoo klein was als hij?
De twee laatste dagen waren hier de groote Races, waarbij Pipa dienst had als president. Daar Mama alleen zonder haar kind uitgaat, wanneer het zalig in den nachtrust is, en het overdag nooit alleen thuis laat, kwamen eenige uurtje later Lotje en haar zoon op de tribune. Maar nu hadt U eens moeten zien, wat een attentie dat jonge mensch trok en wat een furore hij maakte. Dadelijk was hij omring door tal van dames en jonge meisjes; iedereen moest hem op schoot of op den arm nemen, en gewillig liet hij zich alles aanleunen. Niet één keer heeft hij gedrensd of gehuild, niet één keer zich afgewend of niet gewild; hij was wel stil, een beetje beduusd door al die menschen; een lachje, waarbij zijn oogen zoo prachtig kunnen schitteren kwam telkens op zijn gezicht, maar toch was hij tegen iedereen even vriendelijk en gewillig. Zelfs half vreemden, heeren of jongelui, kwamen hem zijn blonde krulle­tjes streelen. "Ja", zegt een getrouwde dame, zelf moeder, " 't is aardig, iedereen, wie het is, houdt van Didi!" Soms was hij een heel eindje uit de buurt geraakt; dan klonk het wel "mama, mama!" maar zonder huilen. Kreeg hij Papa in het oog, die op het terrein in de weer was, dan :"Papá, papáá! -Snoe­sig!-.
Zooals U weet hebben wij altijd nogal last 's avonds met het naar bed brengen. Als eenig kind is hij op dat punt wel wat verwend, eigenlijk vanaf het begin af, want nooit kan hij 's avonds in slaap komen, als Lotje hem niet zelf naar bed brengt. Voor de aardigheid wisselt hij dit nu eens met papa af. Vóór hij naar bed gaat, zit hij meestal een kwartier­tje bij mij op schoot, allerlei heerlijke spelletjes te doen. Dit schijnt nu nog zoo na te werken, dat hij dan in zijn bedje nog aldoor ligt te roepen, paatje, paatje". Dan moet paatje komen, neemt Dideman even op, en, als alles goedgaat slaapt hij dan bij een deuntje in. Dikwijls moet Mama er echter toch aan te pas komen. Dit is ook eigenlijk het eenige punt, waar­bij hij lastig is, en waarbij wij niet genoeg flinkheid heb­ben; een paar avonden laten schreeuwen en hij gaat alleen naar bed, maar zoover hebben wij het nog niet gebracht. Lotje zal U wel schrijven, hoe aardig hij zindelijk gaat worden.
Hartelijk dank voor Uwen lieve brief bij mijne verjaring, die juist eenige dagen vóór den 19en aankwam. U begrijpt, welk een prettige dag het was, en hoe aardig Didi kwam geluk­wenschen; de bedienden hadden voor- en achtergalerij mooi versierd, en van Lotje kreeg ik een prachtig en praktisch cadeau.
Ik had erg gehoopt bij deze gelegenheid een brief van Herman te krijgen, die mijn verjaardag nog nooit overgeslagen had. Misschien komt hij nog met de e.k. boot. Zeer verontrust het ons, dat allen over hem zwijgen; noch van U, noch van Rogge (juist met deze boot een uitvoerig schrijven van Rogge ontvangen) hooren wij iets , om van Cato te zwijgen, die tegenover ons een hardnekkig stilzwijgen in acht neemt, waar­mede wij eigenlijk zichzelve het meest dupeert, want dit animeert niet aan haar te schrijven, hoewel Lotje zoo veel mogelijk haar best doet. Erg hoop ik, dat niets voor ons wordt verborgen gehouden. Liever leven wij met alles mede, dan later allen ineens te hooren.
Nu lieve Moeder, het is kinderen bedtijd en Didi wou nog even bij Paatje op schoot komen. Dag, lieve Moeder, vele lieve nachtzoentjes van Uw kleinkind en Uw lief­hebbende zoon
Dirk.
************************


Menado 25 November 1897.

Lieve Beste Moeder,

Lotje heft een heelen tijd aan U zitten schrij­ven, dus U wilt het van mij wel met dit briefje voor lief nemen, daar ik 't steeds zeer druk heb. De volgende maand komt hier de heer B. Veth een week of drie bij ons logeeren; hoe aangenaam mij dit bezoek ook is, komt het mij tegen het einde des jaars wel wat ongelegen. Uw kleinzoon ziet er weer heer­lijk gezond en krachtig uit, na wat last van de tandjes gehad te hebben. Die jongen is toch zóó verstandig; hij verstaat nagenoeg alles wat men zegt. Tegenwoordig maakt hij 's morgens altijd met mij de ronde door den tuin en met verstand kijkt hij naar alles wat gedaan wordt. Eten doet hij als een wolf; trouwens alles op Sario heeft een gezonde eetlust en wordt er dik en rond. Alleen Moeder de Vrouw -die anders voor niemand onderdoet, behoudt haar keurig figuurtje. Vader en zoon zijn net als Kwik en Kwak twee tonnetjes.
Ik hoop dat de Kooplui menig kopje thee bij U komen drinken en U veel over Menado hoort. Dag Lieve Moeder! bij­gaand het wisseltje voor het 4e kwartaal, te ontvangen Kei­zersgracht 173.
Vele groeten aan allen
Uw liefh. Zoon
Dirk.
**************************

Menado 25 December 1897.

Lieve beste Moeder,

Wij moeten U met deze boot erg teleurstellen met onze brieven, daar onze logé B.Veth er mede gekomen is, en Lotje onmogelijk tijd tot schrijven heeft gehad. Ik heb, meen ik, al Uw brief van einde October erkend; dank voor die steeds zóó welkome berichten.
Wij maken het gelukkig allen uitstekend; Lotje is nu in de spanning of hare gedienstigen haar nu met Nieuw­jaar in den steek zullen laten of niet. Het is hier de gewoon­te dat alles wegloopt, maar ze hebben beloofd het niet te doen, we zullen zien!
Over onzen lieveling zijn we steeds in den wolken; zoo lief en verstandig. Hij begrijpt bijna alles wat we zeggen, en is erg blij, als hij weer een nieuw woordje kent. Daar het Maleisch voor een kindermond zoo gemakkelijk is, zijn er veel Maleische woordjes bij, die hij zoo opvangt, doch wij spreken alleen Hollandsch met hem.
Op St. Nicolaas zijn wij met hem in de Soci­teit op het kinderfeest geweest; hij was de jongste doch was niets verle­gen, terwijl vele kinderen om St. Nicolaas en den grooten knecht gehuild hebben.
Hij begint nu echt ondeugend te worden, in zooverre, dat hij overal begint op te klimmen. Verleden stond hij bovenaan dat blauwe trapje.
O Moederlief, U behoeft U niets ongerust te maken over de nabijheid van de kali; die is niet zoo gevaar­lijk als hij wel lijkt. Koopmans moet U dat maar precies eens uitleggen, en desnoods uitteekenen hoe het in elkaar zit.
Het bezoek van Veth is mij zeer aangenaam, doch minder prettig vind ik het een paar keer van huis te moeten. Ook Lotje vindt het niets prettig als ik op reis moet. Al zoo lang getrouwd en nog zoo dol op elkaar. Volgens Lotje maakt kerel­tje zich boos als hij mij 's morgens niet in bed ziet liggen. Hoe druk en vermoeiend het hier is, hoe schoon is toch het leven!
Dag, Moederlief, de volgende boot zullen wij U schadeloos stellen. Nu krijgt U vele lieve zoentjes van klein­zoon en van
Lotje + Dirk.
*******************************